De maan stond hoog tussen de sterren en het enige licht in de wijde omtrek kwam van een groot kampvuur dat naast de Aru brandde. Dit kampvuur was afkomstig van de Arihan-stam die een groot feest gaven. Alle woudelfen wilden voor de laatste keer de gesneuvelden woudelfen eren die in de strijd om Tawelu stierven. Dansers droegen houten maskers en rammelstokken waarmee ze muziek maakten. Naast het kampvuur stonden grote drums waar hard op werd geslagen om het ritme aan te houden. Ook de dansers zongen klaaglieden.
Een beetje verder zaten twee woudelfen naar het spektakel te kijken. Hymna zat naast het stamhoofd Yúcatan met een schaal vruchten voor het stamhoofd. De man keek serieus naar zijn volk en gaf af en toe bevelen aan zijn dienaren. Yúcatan droeg een lange mantel van berenvellen en een kroon van tropische veren. Zijn gezicht was beschilderd en aan zijn hals droeg hij vele juwelen van hout.
Het feest werd afgesloten met vuurwerk dat spectaculair in de lucht werd geschoten door de sjamanen van Aru. Yúcatan stond op en legde zijn volk het zwijgen op. "Vandaag herdenken we de uitroeïng van onze zusterstam in Tawelu. De Grote Boom werd geveld en niets werd gespaard. Yunat, Uzat, Enat, Gunat, Torat en ik zijn als enigen teruggekeerd van de strijd. Enkel onze zuster, Hymna Arihan, voordien Hymnae Annwyl, overleefde de vreselijke ramp die zich in Tawelu afspeelde en reisde door de Jungle's van Khan om Aru, de heilige rivier, te bereiken. Dit bewijst dat zij een sterke sjamaan is en een plaats in de stam verdient. Vanaf nu zal haar naam luiden: Hymnae Arihan, zesde sjamaan van de sjamanengilde. Nenu vandanam miru, Ayelas campadam. Sunas maku kapadutundi" Yúcatan raakte zijn hart en zijn borst aan en draaide zich toen om.
Yúcatan draaide zich om en wilde naar zijn hut lopen, toen hij halsoverkop tegen iemand aan botste. Allebei de woudelfen vielen op de grond. De persoon waar Yúcatan tegen was gebotst was Hymnae, de nieuwe sjamaan. De vrouw had een hele tijd achter het stamhoofd gestaan en geluisterd naar zijn toespraak. Hymnae keek recht in de ogen van Yúcatan die op haar was gevallen. Ze wist niet wat er gebeurde, maar de zachte ogen van het stamhoofd betoverden haar alsof ze van de patplant had gegeten. Al snel kwam ze weer bij zinnen en zei ze: "Het spijt me vreselijk Yúcatan, ik had eerder aan de kant moeten gaan." "Het geeft niet, Hymnae. Ik ben geen tiran." De jongeman werd recht geholpen en liep toen naar zijn hut.