De wind was fris, de zon scheen, maar het was erg koud. Dik in de kleren kwam Wosble langzaam aanrijden op zijn paard. Steeds kwam stilletjes langzaam aanrijden. Hij was er bijna, maar hij was er alleen niet echt bij; Hij was aan het slapen. 'Ik ben er bijna', droomde hij. 'Ja! Ik ben er! Nu kan ik eindelijk plassen!'
Hij liep het langzaam lopen, en zijn paard voelde dat. 'Wegwezen jij!' dacht het paard, dus gooide hij Wosble van zich af.
Met een plof viel hij op de grond. Hij krabbelde op en keek verschrikt naar beneden zag een straaltje plas langs zijn been naar beneden lopen.
'Dat heb ík weer!' zei hij. 'Nu snel maar blaadje zoeken voor mijn paard, dan kan hij tenminste terug naar huis.'
Zo gezegd, zo gedaan. Hij zocht een blaadje en droogde zijn paard af. Hij vergat bijna hem naar hij huis te sturen en liep meteenterug naar zijn paard.
Nadat hij hem naar huis had gestuurd liep hij naar de poort, maar zag niemand. 'Wat moet ik nu doen?'