Het was nacht, maar toch scheen er nog licht in een huis op de hoek van de straat. Een klein meisje van een jaar of zes, zat naar de sterren te staren terwijl ze zachtjes in zichzelf praatte. Ze leunde tegen de vensterbank aan met in haar handen een briefje. De mooie groene ogen van het meisje schitterde in het maanlicht. Opeens draaide het meisje abrupt haar hoofd om. Ze hoorde een geluid op de gang en het was niet de kat die een nachtwandeling maakte.
De gang was donker, maar het kleine meisje hield zich sterk. Ze liep op de tippen van haar tenen naar de kamer van haar ouders, waar het geluid vandaan kwam. Misschien was het bed doorgezakt of zo, want dat gebeurde wel vaker. Met het briefje in haar ene hand sloop het meisje naar de deur van haar ouders' kamer. Tot haar verbazing stond die op een kiertje. Ze tuurde naar binnen en wat ze daar zag was een ware nachtmerrie. Een onbekende vrouw met zwart, krullend haar stond voor het hemelbed van haar ouders. De vrouw boog zich over een man die vredig lag te slapen. Het meisje wilde schreeuwen, maar het was te laat. Een scherpe dolk gleed over de hals van de man en het bloed gutste eruit. De moordenares keek om bij het horen van het geschreeuw en ze keek het meisje in de ogen. Even kon de vrouw zich niet meer bewegen, maar toen draaide ze zich om en sprong op de vensterbank. Naast haar werd een andere vrouw wakker van het geschreeuw en ze keek naast zich. Haar ogen verstarden en de vrouw begon te huilen. Ze pakte het hoofd van haar man vast en drukte haar voorhoofd tegen het zijne. De vensterbank was leeg toen de vrouw de dader wou beetnemen. Het kleine meisje liep naar haar moeder en huilde mee.
- De volgende dag -
De ochtend brak aan en Dawrya sprong van haar zwarte paard. Ze liep naar een beekje dat niet veel verder stroomde waar ze naast ging zitten. Met het water van de beek waste ze het bloed van haar gezicht en handen af. Met een speld stak ze haar haar op in een staart. Het meisje haalde een fles boven en vulde die met het water van het beekje. Ze stond op en liep naar haar paard. In twee tellen zat ze op de hengst met genoeg water voor drie dagen. In een snelle galop reed Dawrya door het bos, over een heuvelachtig landschap en tenslotte in een groot woud. Het meisje steeg af en liep naar een holle eik, waar ze de laatste week overnachtte.
Dawrya schoof een groot rotsblok aan de kant en kroop in een hol. Het was niet heel groot, maar je kon het vergelijken met een tuinhuisje. Dawrya liep naar een hoek waar een hele stapel bladeren lagen. Met een glimlach op haar gezicht schoof ze de bladeren aan de kant en zei tegen een slapend blauw draakje: " Opstaan grote jongen." Het dier opende zijn ogen en knipperde even om aan het zonlicht te wennen. Al snel sprong het beestje op en vloog op Dawrya af. Dawrya gaf na het spelen een stuk vlees aan het dier en liep toen naar buiten. Ze had haar spullen net gepakt en ze zou vertrekken naar de Luchtige Landen. Waarschijnlijk werd ze nu al gezocht in de Vulkanische eilanden, dus moest ze zo snel mogelijk weg. Al rijdend op haar paard vertrok ze naar de luchthaven van Tiruppu.